1) Woonte ik in het vakantiehuisje? 2) Overnachtte hij in een jeugdherberg? 3) Ging Mark de bergen in? 4) Maakten

  • 7
1) Woonte ik in het vakantiehuisje?
2) Overnachtte hij in een jeugdherberg?
3) Ging Mark de bergen in?
4) Maakten de toeristen een uitstapje?
5) Verdiende Leo veel geld in de zomer?
6) Ontspande het gezin zich aan de Adriatische Zee?
7) Reisde ik op een schip?
8) Zaten wij onder een boom?
9) Ging Martin naar Zwitserland?
10) Zonnebaadt Gabi veel?
11) Bezocht Klara haar vriendin in Amerika?
12) Eten de jongeren een döner?
13) Lezen de leerlingen boeken van Dostojewskij?
14) Slapen de toeristen erg lang?
Druzhische_9384
25
1) Нет, я не жил в дачном домике.